Johnny & The Kid

Rogier van Bakel
Oor Vol 15 #8
Johnny & The Kid
de ballade van een hooglander
picture

door ROGIER VAN BAKEL
foto's ANTON CORBIJN

De Schotse Furie debuteerde in 19681 paradoxaal met een kabbelende folkplaat. In de jaren zeventig werd hij heen en weer geslingerd tussen Oosterse muziek, jazz, reggae en rock hetgeen resulteerde in een reeks bijzondere elpees voor het Island-label. Zijn virtuoze gitaarwerk werd ook live gaandeweg elektrischer in een van one-man-band tot meermansgroep uitgedijde formule. Na een te glad uitstapje naar Warner Brothers is John Martyn weer terug op z'n Island waar hij klinkt zoals het goed is: ruw, ongeslepen en tegelijk supersensueel en helder fonkelend. Als zijn nieuwe albumtitel SAPPHIRE waar het trefwoord BLAUW is. Rogier van Bakel, hier verder aangeduid als The Kid, maakte zijn borst nat.

Na een kwartier van grommende antwoorden die meer uitmunten in eenlettergrepigheid dan in informatieve waarde, geeft John Martyn kennelijk definitief de brui aan ons interview. Zijn zesde whisky van die ochtend in afgemeten teugjes tot zich nemend, kijkt hij me aan met de waardering die een badgast voor een leger kwallen aan de dag legt.

Tot op heden zijn mijn vragen vriendelijk geweest, met een bewonderende ondertoon zelfs: ik had immers geen zin Martyn, die als een lastige drinkebroer bekend staat, onmiddellijk tegen me in het harnas te jagen. Niettemin is die bewondering slechts gedeeltelijk een diplomatieke aangelegenheid, bedoeld om Martyns kwade dronk te bezweren: deze man is immers wel degelijk de begaafde aanstichter van hevige gemoedstoestanden, veroorzaakt door de broze kleinoden die hij eenvoudig songs noemt, maar die met muzieknoten geschreven romans zijn, met beurtelings wanhoop en affectie gepenseelde, veelkleurige taferelen.

Al sinds '68 zingt John Martyn over zijn persoonlijk harteleed -heerlijk, om zó te mogen lijden!- met dat in sleets fluweel uitgevoerde strottehoofd dat er door hectoliters scotch, de drank van zijn geboortegrond, alleen maar rauwer op is geworden. Ik geloof dat Grace & Danger, zijn magnum opus uit 1980, mijn onbewoond eiland-plaat zou zijn; màg ik deze reus, vertolker van het soort smartlappen waar de Nederlandse Vereniging van Intellectuelen zonder aarzelen haar kwaliteitswaarborg aan zou verlenen, dus alsjeblieft met gepaste achting interviewen?

Echter: wat het lijdend voorwerp betreft kan ik mijn gepaste achting net zo goed in mijn endeldarm parkeren. Een kloddertje spuug kleeft plots aan mijn revers als hij vraagt of ik nooit de behoefte heb gevoeld een ordentelijk vàk te leren.

Kwinkslagen zijn als groupies voor een uitgerangeerde popster: op het moment dat je ze gebruiken kunt, bespringen ze je niet meer. Ik lach mijn mond-vol-tanden-lach en besluit het over een andere boeg te gooien: de provocerende aanpak, het harde interview, vragen als stiletto's. Bijvoorbeeld: Getuigt de titel van je jongste elpee, Sapphire, niet van een grootheidswaan die door je artistieke prestaties geenszins wordt waargemaakt? (niks van waar, maar je moet toch íets)

Degene die ooit nog durft beweren dat alcohol het reactievermogen aantast zal ik graag een kopie van de ziekenhuisrekening toesturen. John Martyn heeft namelijk geen last van verslapte reflexen. Hij slaat snel, zuiver en hard. Achteraf spijt het mij dat mijn laatste impuls voordat diepe duisternis intrad, het redden van het vaasje kunstbloemen was, dat dreigde om te vallen. Misschien had ik beter kunnen wegduiken. Misschien had ik me tijdens dat laatste ondeelbare ogenblik niet, terwijl de plastic anemonen door mijn vingers glipten, passief moeten verbazen over de dikte van Martyns gouden ring. Dezelfde ring die mijn wenkbrauwen kortsloot en een haarscheurtje van bijna één centimeter in mijn schedel veroorzaakte.

Beste lezer. Ik heb u zojuist belogen en bedrogen. Op het gevaar af dat u zich zult voelen als de schoolmeester die, tijdens het nakijken van een opstel, op de stereotype slotzin en toen werd ik wakker stuit, moet ik u bekennen dat weinig van het bovenstaande waar is. Waar is bijvoorbeeld niet, dat Martyn tijdens het interview whisky dronk. Hij hield het bij vruchtensap en sterke koffie. Waar is evenmin, dat hij in een gesloten, sjagrijnige bui was. Regelmatig kneep hij zijn ogen tot spleetjes en schuddebuikte [hij] van plezier - meestal om zijn eigen uitspraken. Waar is uiteraard in de verste verte niet, dat Martyn mij met zijn vuist liet kennismaken. Het fysieke contact dàt we hadden was heel hartelijk (nee, niet zó hartelijk).

Waarom dan zo'n inleiding? Omdat de ontzenuwing ervan moet aantonen dat John Martyn niet (altijd) de agressieve boerenpummel is waarvoor hij in de pers wel is versleten, niet (meer) de bruut die journalistenhoofden als Kop van Jut gebruikt. De man mag bij tijd en wijle ongenietbare buien hebben, of hebben gehad, feit is dat hij een charmante, geestige kant heeft die hem tot een zeer geschikte gesprekspartner maakt.

Overigens verwacht ik wèl de nodige zelfwerkzaamheid van u. Aangezien ik niet dol ben op interviews die vol staan met 'haha's' of '(lacht)s', moet u zelf in gedachten om de pakweg twee a drie zinnen even een 'haha', dan wel een '(lacht)' of een '(schatert uitbundig)' invullen. Ikzelf heb zulks namelijk tot een minimum beperkt.

Iets soortgelijks geldt voor Martyns opmerkingen over aan gene zijde van de caféruit voorbijwandelende leden van de andere sekse: voeg na elke paar alinea's iets in in de trant van: god, lookatthat, nice hairdo, come here sweetheart, let me make your life worthwhile, of woorden van gelijke seksistische strekking. Martyns warme belangstelling voor vrouwelijk schoon laat overigens onverlet dat hij het interview halverwege onderbrak om met een glaasje vers sinaasappelsap naar zijn hotelkamer te gaan, teneinde daar zijn vrouw zorgzaam te wekken. De schat!

Woon je nog steeds in Schotland?
"Ja. Vroeger woonde ik in het dorp Moscow. Tegenwoordig heb ik een cottage in Roberton, dat nog veel geïsoleerder ligt. Er wonen maar 170 mensen in Roberton. Dat bevalt me wel, ik houd niet zo van de grote stad. Aan het begin en aan het einde van de jaren zeventig heb ik een tijdje in Londen gewoond, maar dat was een mislukking. Ik kan daar niet aarden. I'm a country boy."

Wat bevalt je niet aan steden?
"De mensen. Ze hebben te veel te doen, ze zijn altijd bezig. Geen tijd om zelfs maar hallo te zeggen, laat staan om even een praatje te maken of naar de hemel te kijken. Bovendien benauwt de architectuur van steden me. (Gebaart:) Allemaal rechte lijnen, het is volslagen onnatuurlijk. Ik prefereer rivieren en heuvels boven gebouwen."

Als je op tournee gaat verblijf je constant in steden. Dal moet dan wel een harde dobber voor je zijn.
"I don't allow myself to get citified. Toeren is stomvervelend, ik bedoel, negentig procent van de tijd ben je onderweg, of je zit te niksen in een saaie hotelkamer, of in een wachtruimte van een vliegveld. Optreden is het enige onderdeel van je dagschema dat echt prettig is, dat is de tien procent die die andere negentig compenseert. Daarvoor doe je het."

En er moet brood op de plank komen, toch?
"Hm. Door Europa toeren is daar anders niet de beste manier voor, omdat het zoveel kost. De enige manier om het goed aan te pakken is: attack it, ertegenaan, elke avond werken. Geen dagen tussendoor vrij nemen. This is the no day off tour."

Je treedt op met een drummachine, een paar elektrische gitaren en drie synthesizers (die laatste worden bespeeld door Foster Paterson, die John Martyns muzikale partner is voor deze tournee. Er staan dus maar twee mensen muziek te maken en niet, zoals een kleine twee jaar geleden tijdens Martyns voorlaatste bezoek aan Nederland, een hele band).
Martyn: "Vraag het me maar, kid, ik kan er tegen!"

Er was een tijd -maar denk niet dat ik dit noodzakelijkerwijs met spijt constateer- dat je geen stopcontacten nodig had om muziek te maken.
"Toetseninstrumenten zijn zo veelzijdig tegenwoordig, dat we met zijn tweeën, Foster en ik, bijna elk arrangement aankunnen. De drummachine is een willoos ding waarvan je de beperkingen moet opvangen, en in die zin is het tòch een instrument waarvoor je je creativiteit moet gebruiken. Anything it doesn't say, we can say. Anything it says: we don't say it."

Je raakt geen akoestische gitaar meer aan.
"Opnieuw sans rancune, hoop ik? Het vervelende met die akoestische gitaar was: ik werd er zo op vastgepind. I got stuck on a toadstool. Als je het te lang blijft doen, gieten ze je in plastic en zetten [ze] je in de achtertuin, met je gitaar in de ene en een hengel in de andere hand! (schatert:) And, fuck, I'm not having that!"

Je hebt Sapphire opgenomen in de Compass Point Studio in Nassau, de Bahama's. Ik wist niet dat je aan statussymbolen hechtte.
"Het is geen statussymbool. Die studio heeft een volledig computergestuurd solid state logic desk. Dat het een trendy studio is kan me niks verdommen, ik ben er naar toe gegaan vanwege de technische faciliteiten."

....(ongelovige blik)
"Haha, jij je zin. Er zijn andere fantastische studio's natuurlijk, en nog dichterbij ook, maar die hebben geen zon, zee, zand en kokosnoten voor de deur. Nee, er is nog een andere reden waarom ik naar de Bahama's ben gegaan: ik mocht in Engeland niet werken vanwege een rechterlijk verbod. Legal shit. Ik ben namelijk gebrouilleerd met mijn ex-manager en die vent heeft gedaan weten te krijgen dat ik een tijdlang geen royalties meer ontving, dat mijn bankrekening werd geblokkeerd... De reis naar Nassau was ook een soort reddingsoperatie."

Op de hoes bedank je Robert Palmer, van wiens hulp het verschijnen van de plaat zou hebben afgehangen. Hoe zit dat precies?
"Ik ben de studio ingedoken met een team dat feitelijk in een vloek en een zucht was samengesteld. Eenmaal in Nassau gearriveerd ontdekte ik dat de producer de keyboardplayer haatte, die op zijn beurt graag de producer een kopje kleiner zou maken. Het enige dat ze gemeen hadden was dat ze alle twee op de technicus spuugden, die weer zeer vindingrijk was in het formuleren van onaangenaamheden jegens hèn twee. En het had een vier man sterk team moeten zijn! Na verloop van tijd ben ik gillend weggelopen. Ik had iemand nodig die me kon helpen orde op zaken te stellen, en Palmer was mijn man. Hij woont nog in Nassau, om de hoek van de studio. Ik ken hem vrij goed. Onze eerste ontmoeting dateert uit de tijd dat hij nog met Elkie Brooks in Vinegar Joe zat. Hij heeft me tot bedaren gebracht, een andere keyboardspeler opgetrommeld en zijn best gedaan de sfeer weer op een aanvaardbaar peil te brengen. Waarvoor mijn zeer, zeer grote dank."

Op de plaat spelen nòg twee toetsenisten mee.
"Jack Waldman, een fenomenale muzikant overigens, verving mijn oorspronkelijke toetsenspeler, maar had slechts twee en een halve dag de tijd. Teruggekomen in Schotland heb ik nog wat overdubs gedaan met twee lokale keyboardspelers."
picture
Uit allerlei muziekbladen heb ik opmerkelijke citaten van de meest uiteenlopende artiesten geselecteerd. Aan John Martyn het verzoek erop te reageren, een taak waarvan hij zich met plezier kwijt.
'Er heerst een doodse stilte in de repetitieruimte, behalve dan het gebrom van alle elektronische apparatuur. Ik vroeg me af waarom niemand speelde en toen ik eens goed om me heen keek, bleek dat iedereen technische handleidingen aan het lezen was.' (Bill Bruford over King Crimson)
Martyn wordt er behoorlijk vrolijk van. "Onder de muzikanten met wie ik de laatste jaren gespeeld heb bestond de gevleugelde wanhoopskreet god, where's the manual?! als een machine niet het geluid voortbracht dat eruit had moeten komen. Wat Bruford beschrijft is natuurlijk waanzinnig. Hoe verfijnder elektronische instrumenten worden, hoe moeilijker het wordt ze volledig naar je hand te zetten, dat is waar. Maar in grote lijnen wijst het zich vanzelf, en iedere zichzelf respecterende muzikant of roadie weet uit ervaring wel ongeveer hoe hij een synthesizer moet gebruiken, al leer je de finesses natuurlijk pas door veel te spelen op het specifieke instrument."

"Ik hou van technologie, it's fun! Het feit dat ik nogal wat synthesizers en Linndrums gebruik zie ik niet als een stap, meer als een natuurlijke vooruitgang. Ik ga mezelf geen synthesizers uit mijn hoofd praten, alleen maar omdat het door sommige muzikanten als not chic wordt beschouwd op die dingen te spelen. Het grappige is namelijk dat veel jonge bands in Engeland weer naar de akoestische gitaar grijpen."

'De gitarist die mij het meest heeft beïnvloed is John Martyn. Hij is op zijn beurt beïnvloed door jazzgitaristen, dus indirect ik ook.' (Ben Watt, Everything But The Girl)
"Wie? Nooit van gehoord, maar vleiend is het wel." Soms is interviewen vooruitzien: Martyn neemt het tapeje met Eden, EBTG's debuutelpee, onder dankzegging in ontvangst, hoewel mijn kleine geste me ook op een lichte vermaning over het kwaad van het thuiskopiëren komt te staan.
"Ik ken eigenlijk geen jonge gitaristen die echt goed akoestisch spelen. Ze spelen allemaal nogal star, just chords and a flat pick. Hun vakmanschap is gering."

Is er aan de akoestische gitaar nog wel eer te behalen, of is alles op dat instrument al eens gedaan?
"Lemmetellya, kid, sinds ik ermee ben opgehouden is het praktisch ondoenlijk." Zijn bulderende lach doet de serveerster van kleur verschieten. "Ik vind geen uitdaging meer in de akoestische gitaar, en bovendien word je met zo'n ding in je poten onmiddellijk weer teruggezet in de folkhoek. Ik speel af en toe voor mijn lol akoestische traditionals op bruiloften en partijen."

Welke jongere bands vind je wèl goed?
"Shit, that narrows it down, kid! Es kijken... Eh, Simple Minds vind ik oké, ze hebben een majestueus drumgeluid. (stilte) Is dat genoeg?"

'Inspiratie is als een erectie. Als je erover gaat nadenken, is het verdwenen.' (Billy Joel)
Een onbedaarlijke lachstuip. Dit moet ogenblikkelijk worden doorverteld aan een roadie die een paar meter verderop aan de bar hangt. "Die Billy! Zullen we hem een paar potjes vitaminepillen sturen? Ik weet nog een goed proteïnedieet voor 'm. Arme kerel!"

Gevraagd onder welke omstandigheden Martyn door de muze wordt bezocht, zegt hij: "Er is geen specifieke situatie voor. Ik heb ideeën voor songs gekregen op het toilet, in de bus, maar meestal is iets heel voor de hand liggend: je zit wat op je gitaar te prutsen en plotseling speel je iets dat een leitmotiv voor een song zou kunnen zijn."

Heb je een gemiddelde jaarproduktie, wat songs betreft?
"Ja, een vrij lage: een stuk of tien, twaalf. Ik denk dat ik er in mijn hele loopbaan zo'n dertig heb weggegooid; nadat ze waren opgenomen, meestal. Dan hoor je zo'n song een paar keer voorbijkomen: de eerste keer klinkt het oké, de tweede keer krijg je je twijfels, bij de derde keer begin je je écht slecht op je gemak te voelen, en na de vierde keer weet je zeker dat dit het nageslacht bespaard moet blijven."

'Ik ben erg verlegen op het podium, zeer introvert, daarom hou ik ook meer van platen maken dan van optreden. Op het podium word ik bijna iemand anders, ik speel een rol, en ben psychisch helemaal opgeladen voordat ik op de planken stap. Dat móet, of ik durf niet eens. Je kunt dus stellen dat ik een rol vertolk waar mijn muziek toevallig goed in past.' (Van Morrison)
"Dat gaat waarschijnlijk voor mij ook op," beaamt Martyn, maar bedenkt zich vervolgens. "Nee, ik word juist very very real op de planken. Mijn optredens hebben niets met acteren te maken, het is feitelijk zelfs het tegenovergestelde. Maar dat verlegen-zijn herken ik, en dat psychisch opladen ook."

Heb je een methode om je op te laden?
"Nee, dat gaat vanzelf. Of ja, toch: ik neem twee flinke borrels! Het is een kwestie van onbewuste geestelijke discipline, veronderstel ik. Ik heb de neiging to stay away from the action. Om twee minuten voor showtime binnen te wandelen, mijn podiumkleren aan te trekken en hup, meteen de bühne op. Ik hou die dingen graag gescheiden."

Ik heb me nooit gerealiseerd dat je je omkleedde voor een concert.
"Ik draag altijd een pak. Bijgeloof."

Wat gebeurt er dan als je geen pak draagt?
"Er zal beslist iets verkeerd gaan. Nee hoor, ik weet het eigenlijk niet. Het is een blijk van respect of zoiets."

Voor het publiek?
"Ja. En voor de gelegenheid. Het is een soort ritueel. Vraag me niet het uit te leggen, ik ben net zo stom als wie dan ook. Op een dag dacht ik: een spijkerbroek and stuff is niet goed genoeg; een man moet een pak dragen."

Het heeft er misschien ook mee te maken dat je niet meer zo sterk met je folk-verleden wilt worden geassocieerd?
"Zou best eens kunnen, al droeg ik al een pak toen ik nog volop akoestisch speelde. Maar je hebt gelijk, there's a small crossover area there."

Ik hoor een hoop Van Morrison in je stem, als je zingt.
"Dat wordt me steeds verteld. Toen Tim Buckley nog leefde zeiden ze dat ik op hèm leek. Ik zou willen dat iemand eens schreef dat-ie een hoop John Martyn in Van Morrisons stem hoort, haha. Gimme a break, will ya? Ik klink als John Martyn. Morrison en ik hebben wel hetzelfde bereikt: een integratie van blues en keltische muziek. Niettemin klinken we verschillend."

Ik durf het bijna niet meer te zeggen, maar ik hoor een soortgelijke verre verwantschap met Stevie Winwood, met wie je overigens gewerkt hebt.
"Stevie! Er is een overeenkomst, ja."

Welke?
"We zijn alletwee blanke jongens met soul. En behept met intelligentie en charme, hè! Het verschil tussen ons is, dat de muziek voor hem meer een hobby is, geloof ik. Voor mij is er een grotere drijfveer omdat ik niet zoveel geld heb."

'De platenindustrie zal sterven als de dinosaurus waarop zij zoveel lijkt.' (Peter Buck, REM)
"Of de platenindustrie zal sterven of niet, raakt me niet. Mijn interesse gaat uit naar live spelen. Ik hou ervan platen te maken, maar dat zal altijd mogelijk zijn. In eigen beheer desnoods."

Dat zou niet de eerste keer voor je zijn, trouwens.
"Nee, ik heb twee keer een plaat op eigen houtje uitgebracht. Live At Leeds en Philentropy,2 wat ook een live-elpee is. Platenmaatschappijen zijn doorgaans niet geïnteresseerd in liveplaten, terwijl het voor mij belangrijk is de culminering van een zekere werkperiode vast te leggen. De eerste plaat zag niemand zitten. Ik heb hem toen zelf in een oplage van 10.000 op de markt gebracht, die binnen de kortste keren was uitverkocht. Van Philentropy, waarmee ik niet eens meer ben gaan leuren, zijn inmiddels al zo'n 70.000 stuks verkocht. Ja, natúúrlijk zouden die projecten ook voor een platenmaatschappij winstgevend zijn. Maar als zij een slechte zakelijke beslissing willen nemen, moeten ze dat zelf weten. Overigens, begrijp me niet verkeerd, mijn relatie met Island is uitstekend. Toen ik besloot mijn tweede live-plaat uit te brengen had ik geen contract, dus Chris Blackwell, de baas van Island, treft geen blaam."

Je bent nog korte tijd bij Warner onder contract geweest.
"Een gore truc van mijn manager. Als een manager een artiest een deal bij een nieuwe platenmaatschappij bezorgt, krijgt hij een percentage van de afkoopsom. Ik was blij toen ik weer naar Island kon, zij zijn de eerste van de independents en de enige waar men in de gaten heeft dat je artiesten in de eerste plaats als mensen moet beschouwen in plaats van als melkkoeien."

Pathetische vraag: zou je zonder muziekmaken kunnen?
"Het romantische antwoord zou 'ja' zijn. Ik denk dat het einde van mijn muzikale carrière niet mijn levenseinde zou betekenen, want ik kan me vrij goed aanpassen. Maar het zou heel pijnlijk zijn, heel pijnlijk."

Wat zou je in dat geval gaan doen?
"Schilderen, poëzie schrijven. Auto's ontwerpen, en gebouwen. En kleren. Watch birds..."

Die met vleugels of die met benen?
"Die met vleugels bedoel ik."

Ik dacht dat de andere categorie een belangrijke hobby van je was.
"Geen hobby, kid, just a joy. Just a joy."


sitenotes:
Rogier van Bakel (Eindhoven, 1960) moved to the United States in 1991 and started writing for Wired magazine before becoming a professional photographer. He believes the interview took place at the famous Café Américain in Amsterdam, which places it first half of February when John did a series of Dutch shows. In hindsight Rogier would not have written the fictitious opening paragraphs but the rest of the story still stands.
1 Nope. London Conversation appeared October 1967.
2 The reporter actually wrote Live In Leeds and Philantropy.
This large interview appeared in Oor, Volume 15, number 8 with a streetdate of 20 April 1985. Five pages with two Anton Corbijn pictures. The magazine cost f 4,15. Oor (Ear) was the most important Dutch music biweekly at the time. This issue had Dolf Brouwers on the cover, who became famous in the Netherlands as Sjef van Oekel.

Related to: